Wet- en regelgeving


Er zijn in Nederland vele wetten en regelingen die betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarde pensioen.

Veel directe wettelijke regelingen

De Wet op de Loonbelasting 1964 bepaalt in hoeverre pensioen fiscaal vriendelijk mag worden opgebouwd. De specifieke wettelijke eisen voor de uitvoering van collectieve pensioenregelingen door pensioenfondsen en verzekeraars zijn neergelegd in de Pensioenwet. Onderdeel van de Pensioenwet is ook het zogenaamde Financieel Toetsingskader. Hierin is een verzameling financiële rekenregels opgenomen waar pensioenfondsen aan moeten voldoen.

Voor verzekeraars worden de zogenaamde prudentiële eisen niet geregeld in de Pensioenwet maar in de Wet op het financieel toezicht. Dit zijn voorwaarden om financiële stabiliteit te waarborgen. In veel bedrijfstakken geldt dat werkgevers verplicht zijn deel te nemen aan een pensioenregeling bij een bedrijfstakpensioenfonds. Dat is geregeld in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Al deze wetten kennen weer onderliggende regelgeving, zoals ministeriële regelingen en uitvoeringsbesluiten.

Toezicht en andere wetten

De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten houden toezicht op de uitvoering door pensioenfondsen en verzekeraars en hebben hiervoor eigen beleidsregels opgezet. Maar pensioenwetgeving gaat nog verder. Zo zijn belangrijke civiele bepalingen opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. De medezeggenschap van werknemers is geregeld in de Wet op de ondernemingsraden. De gelijke behandelingswetgeving bepaalt onder meer dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen mannen en vrouwen en tussen werknemers met een voltijd- en deeltijdbaan.

Wetgeving moet ondersteunend zijn

De Stichting van de Arbeid volgt alle relevante wet- en regelgeving en zo nodig beïnvloedt zij deze. Zo krijgen cao-partijen de ruimte om afspraken te maken.